Blog mei 2019

Tweederangs tweetalig

Annemarie Kerkhoff

‘Wat leuk!’ ‘Dus je kinderen zijn tweetalig!’ Ik krijg altijd positieve reacties als ik vertel dat mijn man thuis Catalaans spreekt. Maar eigenlijk spreken mijn kinderen (van 8 en 10 jaar) nauwelijks Catalaans. Ze verstaan het wel, maar praten Nederlands terug. Telt dat wel als tweetalig? Voor mijn man voelt het als tweederangs tweetalig: niet eentalig, niet tweetalig, iets ertussenin. En leuk is dat niet altijd.

Kinderen die een taal wel begrijpen, maar niet spreken zijn ‘passief’ tweetalig. Dat komt veel voor. Taalkundige Annick de Houwer onderzocht tweetalige gezinnen in Vlaanderen met kinderen tussen de 6 en 10 jaar oud. In deze gezinnen sprak in ieder geval één van de ouders een andere taal dan het Nederlands, zoals Frans of Turks. In bijna een kwart van die gezinnen spraken de kinderen alleen maar Nederlands. Als beide ouders thuis de ‘minderheidstaal’ spraken was de kans groot dat de kinderen die taal ook spraken. Maar zelfs dan kwam het nog voor dat kinderen alleen Nederlands – de ‘omgevingstaal’ – terugpraatten.   Is dat erg – dat ouders en kinderen ieder hun eigen taal tegen elkaar spreken? Misschien niet – zolang je elkaar maar kunt verstaan. Maar als je geen taal deelt kun je ook gevoelens minder goed delen. Studies naar tweetaligheid in migrantengezinnen laten zien dat de taalsituatie thuis invloed kan hebben op de relatie tussen ouders en kinderen.

Vivian Tseng en Andrew Fuligni van de Universiteit van New York vroegen tieners uit migrantengezinnen in de Verenigde Staten naar de band met hun vaders en moeders. In deze gezinnen leren kinderen doorgaans snel Engels (buitenshuis en op school), terwijl ouders vaker hun eigen taal blijven spreken – zoals Spaans of Koreaans.  De onderzoekers vroegen bijvoorbeeld of de tieners vaak dingen met hun moeder ondernamen en of ze hun zorgen met haar bespraken.

In meer dan de helft van deze gezinnen spraken ouders en kinderen thuis dezelfde taal: of allebei Engels (55%) of allebei de minderheidstaal (25%). Het delen van een taal bleek goed voor de relatie tussen kinderen en ouders. In één op de vijf gezinnen was er geen gedeelde taal: de kinderen spraken Engels en hun ouders de andere taal. Die laatste groep kinderen voelde meer emotionele afstand en had minder vaak gesprekken met hun ouders – bijvoorbeeld over school, hun zorgen of hun toekomstplannen.

Misschien voelt passieve tweetaligheid daarom wel als tweederangs: het voelt wat afstandelijk. Mijn man verstaat de kinderen gelukkig perfect en kan tegen ze zeggen wat hij wil. Maar de wens zijn taal te delen blijft.

Kunnen mijn kinderen nog eersterangs tweetalig worden? Ik kan zelf meer Catalaans gaan praten – volgens de Houwer vergroot dat de kans op een actief tweetalig kind. Met de familie en de oppas spreek ik Catalaans, om het goede voorbeeld te geven. Maar thuis spreek ik liever mijn eigen taal. In die taal kan ik grapjes maken en woorden gebruiken als ‘schattebout’ en ‘kliederboel’ – het is de taal die ik wil delen.

Bronnen

De Houwer, A. (2007). Parental language input patterns and children’s bilingual use. Applied Psycholinguistics, 28(3), 411-424.

Tseng, V., & Fuligni, A. J. (2000). Parent‐Adolescent language use and relationships among   immigrant families with East Asian, Filipino, and Latin American backgrounds. Journal of Marriage and Family, 62(2), 465-476.

Annemarie Kerkhoff is taalwetenschapper met een bijzondere interesse in taalverwerving en taalstoornissen. Ze is docent geweest aan verschillende universiteiten. Daarnaast is ze freelance schrijfster voor het Max Planck Institute for Psycholinguistics.