Tweetaligheid: over voordelen en veelkoppige draken
Elma Blom is universitair docent bij de afdeling Afdeling Orthopedagogiek: Cognitieve & Motorische Ontwikkelingsproblemen aan de Universiteit Utrecht. Zij houdt zich bezig met taalontwikkeling, meertaligheid en taalstoornissen bij kinderen.
Onlangs las ik in Trouw een artikel van Marieke Kolkman over de voordelen van meertaligheid, en de wetenschappelijke onenigheid hierover. Op dit moment doe ik zelf een onderzoek naar allerlei meertalige kinderen in Nederland, dus volg ik dit alles op de voet. Waar gaat het over? En wat vind ik er zelf van?
De laatste drie decennia verschijnen met grote regelmaat wetenschappelijke artikelen over de executieve functies van tweetalige kinderen. Tweetalige kinderen scoren namelijk beter op taakjes die de executieve functies testen, dan hun eentalige leeftijdsgenootjes.
Wat zijn die executieve functies? Het zijn de “regelfuncties” van de hersenen. Door je executieve functies kun je doelgericht handelen, ongewenst gedrag onderdrukken, afleiding negeren en multitasken. (Waarom tweetalige kinderen beter scoren, lees je in dit artikel – red.) Je kunt je voorstellen dat de executieve functies belangrijk zijn voor sociaal gedrag. Ook heb je ze nodig om op school goed te presteren. En zowel sociale als academische vaardigheden bepalen weer je maatschappelijk succes. Tweetaligen lijken dus goud in handen te hebben.
Af en toe horen we een tegengeluid. In één studie vonden de onderzoekers aanvankelijk een voordeel voor tweetaligen op executieve functies. Maar de tweetalige kinderen hadden ook ouders met meer opleiding en betere banen. Toen de onderzoekers hun groepen sociaal-economisch vergelijkbaar maakten, verdween ook het tweetalige voordeel. Dus soms lijken we tweetalige voordelen te zien, maar als we wat verder kijken, dan is dit toch niet zo.
Andere keren zien we geen tweetalige voordelen terwijl ze er toch zijn. Een voorbeeld van mijn eigen onderzoek. Samen met mijn collega’s van de Universiteit Utrecht heb ik de werkgeheugenprestaties van tweetalig Turks-Nederlandse en eentalig Nederlandse kleuters met elkaar vergeleken. (Kijk hier voor het artikel). De sociaal-economische status van de eentalige kleuters was hoger dan die van de tweetalige kleuters. Dit is typisch voor de Nederlandse situatie waarin veel immigranten naar Nederland gekomen zijn voor laag-betaalde arbeid. Toen we onze data bekeken zonder rekening te houden met dit verschil tussen tweetaligen en eentaligen, was er geen tweetalig voordeel: de Turks-Nederlandse kinderen en Nederlandse kinderen presenteerden hetzelfde. Maar toen we de invloed van sociaal-economische status wegfilterden, bleken de tweetalige kinderen een beter werkgeheugen te hebben dan eentalige kinderen. En dit is ook niet geheel onverwacht want het managen van twee talen doet een beroep op het werkgeheugen.
Wat deze voorbeelden laten zien, is dat de hoeveelheid talen die iemand spreekt zelden het enige verschil is tussen eentaligen en tweetaligen. De kinderen in de bovenstaande voorbeelden zijn tweetalig geworden omdat hun ouders geïmmigreerd zijn vanuit een ander land. In sommige landen worden werknemers met een goede opleiding aangetrokken, waardoor veel immigranten een relatief hoge sociaal-economische status hebben. In andere landen worden werknemers met weinig opleiding aangetrokken, waardoor veel immigranten een relatief lage sociaal-economisch status hebben. Sociaal-economische status is bepalend voor de omgeving waarin een kind opgroeit. (Zo lezen hoger opgeleide ouders vaker voor en praten veel meer met hun kinderen -red.) En dat is weer van invloed op de ontwikkeling van de executieve functies. En dus is het erg belangrijk om sociaal-economische status mee te wegen in je onderzoek naar tweetalige voordelen.
Helaas is het verhaal hiermee niet klaar. Veel tweetalige kinderen groeien op in een andere cultuur. Inmiddels weten we ook dat cultuur van invloed is op de executieve functies. Chinese (eentalige) kinderen ontwikkelen hun executieve functies sneller dan Noord-Amerikaanse (eentalige) kinderen. Maar er zijn mogelijk ook factoren waar we nog minder grip op hebben. Kinderen worden meertalig omdat hun ouders reislustig zijn (mijn eigen kinderen) of een kind wordt meertalig omdat haar ouders haar naar een internationale school sturen (vriendinnetje van mijn dochter). Opvoeders die deze keuzes maken – immigratie, reizen, internationale school – zijn misschien andere opvoeders dan zij die deze keuzes niet (hoeven) maken. De vraag is wat dit doet met de executieve functies van kinderen?
Kortom: waarom vindt het ene onderzoek wel meertalige voordelen en het andere niet? Ik denk dat onderzoekers die bezig zijn met tweetalige voordelen twee veelkoppige draken bevechten. De ene draak heet Tweetaligheid en de andere Executieve Functies. Ikzelf twijfel er niet aan dat tweetaligheid voordelen kan bieden voor de ontwikkeling van de executieve functies. Maar: niet elke tweetalige ontwikkelt de voordelen, niet elke executieve funtie wordt gestimuleerd door tweetaligheid, en tweetaligheid is niet de enige manier om de ontwikkeling van executieve functies een boost te geven.
Wat voor kinderen werden er nu getest in dat onderzoek van Kenneth Paap, waarover Marieke Kolkman schrijft in Trouw en waarin de tweetaligen geen voordeel hadden? Wel, dat waren helemaal geen kinderen. Het betrof psychologiestudenten aan de universiteit van San Francisco. Dat is relevant, want adolescenten zitten vaak op het maximale vermogen dat mensen kunnen behalen als het gaat om executieve functies. Waardoor en dus geen verschil meer is tussen eentaligen en meertaligen. De verschillen worden meer prototypisch gevonden bij kinderen en ouderen (zie Hilchey & Klein, 2011). Oftewel: tweetaligen verwerven de executieve functies eerder en beter, en houden ze langer op peil (zie Worden tweetaligen later dement dan eentaligen? – red.). De uitzonderingen daargelaten…