Dialect verboden! Over de talige eenheidsworst met nadelige gevolgen voor Limburg
Prof. dr. Leonie Cornips is bijzonder hoogleraar Taalcultuur in Limburg aan de Universiteit Maastricht en onderzoeker variatielinguïstiek aan het Meertens Instituut te Amsterdam. Zij participeert in het EU-onderzoeksproject AThEME en is auteur van “Eigen en vreemd. Meertaligheid in Nederland” (2012, AUP).
Bestuurders van peuterspeelzalen vatten het beleid van de staatssecretaris Sander Dekker te strak op. Dit beleid schrijft voor dat iedere leerkracht in een peuterspeelzaal in Nederland per 1 augustus 2018 over een vaardig taalniveau (F3) moet beschikken. Een Zuid-Limburgse bestuurder, zo informeerde een logopedist, legt dit beleid zodanig uit dat in peuterspeelzalen in Zuid-Limburg ‘uitsluitend Nederlands’ gesproken dient te worden op de Voorschoolse Educatie. Dit verbod op dialect in de peuterspeelzaal doet geen recht aan het taalkundig onderzoek waarover de brief van Dekker spreekt. Leerkrachten kunnen een rijk taalaanbod aanbieden in het Limburgs èn Nederlands. Wat is de wetenschappelijke stand van zaken inzake het spreken van dialect en Nederlands dat zeker een vorm van meertaligheid is?
In de laatste vijftien jaar is er veel internationaal onderzoek verricht naar de cognitieve ontwikkeling van tweetalige kinderen. Cognitie staat voor de mentale activiteit die informatie in de hersenen verwerkt door leren, waarnemen, herinneren, denken, interpreteren, geloven en problemen oplossen. Regelmatig is in recent onderzoek vastgesteld dat tweetalige kinderen even goed of beter lijken te zijn dan eentalige kinderen in de aansturing en organisatie van deze cognitieve vermogens: de executieve functies. Deze functies zijn belangrijk voor hoe kinderen op school en in het alledaagse leven functioneren. Ze zorgen ervoor dat het kind doelgericht gedrag ontwikkelt waardoor hij of zij op school goed presteert. Executieve functies helpen het kind ook om impulsen te onderdrukken, om onbelangrijke informatie te negeren en om zich goed te kunnen concentreren op een bepaalde taak. Vanuit dit perspectief is een tweetalig dialect-Nederlands sprekend kind in het voordeel vergeleken bij kinderen die eentalig in het Nederlands opgroeien. Op z’n minst laat onderzoek zien dat tweetalige dialectkinderen geen nadeel van hun dialect ondervinden.
Het idee dat een jong kind door het verwerven van dialect in de war raakt en daardoor geen goed Nederlands kan leren beheersen, is naar het rijk der fabelen verwezen. Kinderen leren onder bepaalde condities twee talen zoals dialect en Nederlands als twee ‘moedertalen’ spreken. Dit type onderzoek naar hoe kinderen hun twee talen verwerven, is voor Limburg van onschatbare waarde. Juist Limburg heeft te maken met vele vooroordelen over tweetaligheid, vooral over het gebruik van dialect. Dialectsprekende kinderen worden snel met taalachterstand geassocieerd terwijl dat niet blijkt uit onderzoek naar de snelheid en accuratesse waarmee deze kinderen hun woordenschat in het Nederlands verwerven. Wat zijn nu de condities waaronder kinderen twee talen als twee moedertalen verwerven? Hoe jonger het kind in contact komt met twee talen, hoe beter. Ook hoe lang, hoe intensief en hoe gevarieerd kinderen met beide talen te maken krijgen, is cruciaal. In de peuterspeelzaal is voorlezen, tellen en rekenen, verhalen vertellen, interactie in kringgesprek, spelletjes doen en met elkaar communiceren in dialect en Nederlands cruciaal om beide talen als moedertalen te verwerven.
Daarnaast kan het dialect een versnelling geven in het verwerven van Nederlands. Het dialect van Weert kent als alle Limburgse dialecten drie verschillende lidwoorden – d’n mens (m), de vrouw (v) en ‘t kindj (o) – waar het Engels er slechts één heeft: the. Het dialect helpt het kind om in het Nederlands onderscheid te maken tussen de– (m/v) en het-woorden (o). Zij leren sneller dit onderscheid dan Nederlands eentalige kinderen.
Bovendien is dialectgebruik cruciaal in de lokale identiteitsconstructie van volwassenen en kinderen. Identiteit is een dynamisch, meervoudig en ambigu resultaat van het voelen, denken en handelen van individuen of groepen. Identiteitsformatie speelt zich af tussen tegenstellingen die door mensen zelf geconstrueerd en beleefd worden. Voorbeelden daarvan zijn tegenstellingen als Limburger versus randstedeling, jong versus oud en stedeling versus plattelander. Lokale identiteit krijgt, samen met die van het persoonlijke en nabije, steeds meer betekenis in de huidige wereld. Mensen voelen zich meer en meer met de eigen stad, streek of regio verbonden. Het spreken van dialect of regionaal gekleurd Nederlands geeft een ‘vanzelfsprekende’ verbondenheid met het lokale en in het uitdragen van het regionaal eigene. Dialectsprekers voelen zich Limburger of Maastrichtenaar door het gebruik van hun dialect. Wanneer kinderen hun dialect ontzegd wordt, wordt daarmee ook die verbondenheid met de eigen streek, dialectsprekende (groot)ouders en grotere gemeenschap ontzegd.
Tenslotte is het begrip moedertaalspreker niet eenvoudig omdat mensen nooit een taal in alle facetten in gelijke mate beheersen. Sommigen schrijven prachtige gedichten terwijl anderen goed verhalen kunnen vertellen. Het spreken over een volledige beheersing van het Nederlands of de moedertaalspreker is een illusie.
Mocht dit nog niet overtuigend zijn, dan is er nog het ijzersterke argument dat dialect voor Limburg een belangrijk economisch product is. Tweetaligheid laat zich in harde euro’s vertalen en talige competenties hebben handelswaarde. Leerlingen die hun school niet afmaken, geen werk kunnen vinden vanwege gebrek aan juist geachte taalvaardigheden zijn duur. Tweetalige peuters zijn in hoge mate taalbewust en taalgevoeliger dan eentalige kinderen. Ze kunnen later veel makkelijker een taal erbij leren. Deze vaardigheid is broodnodig in een provincie met de langste landsgrenzen in Nederland. De economische waarde van de traditionele meertaligheid in Limburg zwakt steeds meer af. Jongeren onder de dertig beheersen geen Duits meer, het Frans is onbekend geworden. Limburg wordt steeds eentaliger en verliest zijn rijkdom aan ‘natuurlijke’ taalbronnen die thuis geleerd worden. Een beleid dat eentaligheid voorstaat door een verbod op het dialect in de Limburgse peuterspeelzaal betekent de vernietiging van de laatste rijke bronnen.
Dit blog verscheen eerder (en in verkorte vorm) in De Limburger/ Het Limburgs Dagblad