“Het is niet de stad die ik mis.”
“Het is niet de stad die ik mis.” Zo begint het verhaal van Françoise Kuhn. Geboren in Parijs, maar inmiddels al jaren wonend in Nederland. Deze zin opent een inspirerend gesprek en een bijzonder interview, waarin Françoise vertelt over de Franse cultuur, het vermogen om je thuis te voelen in een taal en de manier van communiceren die zo kenmerkend voor Frankrijk is, maar in Nederland ontbreekt.
Ik ontmoet Françoise op een zonnige middag in de bibliotheek van Amsterdam, waar ze aanwezig is bij Drongo, het festival voor meertaligheid. Ik zit op de grond, Françoise in een grote rode fauteuil. Het is dus niet de stad Parijs die ze mist, maar wat is het dan wel? Françoise vervolgt: “Het is de taal, het ongedwongen gebruik van de taal. Ik mis de uitwisselingen in het Frans.
In het Frans ben ik spontaan. Vrienden zeggen ook dat ik in het Frans heel anders ben. Ik weet niet precies wat dat is, of hoe ik het kan omschrijven. Misschien assertiever, of meer ad rem. In het Frans druk ik me heel anders uit.” Maar het verschil tussen beide talen is meer dan dat, legt Françoise uit. Het is een verschil in cultuur.”Dat is wat ik mis. Ik mis de manier van communiceren. Felle discussies, heel boos worden, het maakt niet uit in het Frans.”
Ze spreekt de taal tegenwoordig vooral als ze met vrienden in Frankrijk belt. De frequentie waarmee Françoise terugkeert naar Frankrijk, is verschillend. Ze heeft er inmiddels geen huis meer en geeft aan dat het dan anders is. Vrolijk zegt ze: “Eigenlijk vind ik van mezelf dat ik om de twee maanden naar Frankrijk moet.” Tijdens ons interview klinkt er een warmte als Françoise over Frankrijk praat. Haar hart weerklinkt in haar antwoorden. Mooie zinnen zijn erbij, soms als prachtige citaten uit een boek.
We praten verder over de verschillen in gesprekscultuur. “In het Nederlands zijn de conversaties gepolijst. Dat is als het ware de consensus van de cultuur. In het begin vond ik dat prettig. Tegenwoordig zie ik echter dat er niemand is die in een gesprek zegt, “ik denk”. Er wordt niet gezegd wat men echt vindt. Het is de uniformiteit van de Nederlandse cultuur.”
Françoise was 23 toen ze Parijs verruilde voor het minstens net zo regenachtige Nederland. Ik vraag haar wat de reden is dat ze emigreerde. Het antwoord duurt niet lang. “Liefde.” Inmiddels zijn haar eigen kinderen al volwassen, en heeft ze kleinkinderen. Ze vertelt: “Mijn kinderen zijn Nederlands opgevoed, ook mijn kleinkinderen spreken Nederlands. Met mijn kleinkinderen heb ik toen ze nog heel klein waren wel Frans gepraat. Maar alleen tot ze konden praten. Vanaf toen leek me op de een of andere manier kunstmatig om door te gaan met het Frans.”
Ze vertelt over de Franse literatuur. “Er zijn prachtige werken, Le Petit Prince is een klassieker. Ook van Philippe Claudel is er een mooi boek: La petite fille de Monsieur Linh, over een man en zijn pop. Een schattig boekje, ook beginners kunnen dat lezen. Françoise vervolgt: ‘Met de nieuwe media is het veel natuurlijker om een nieuwe taal te leren. Dat zie ik ook met mijn kleinkinderen en het internet. Zonder moeite te doen leren ze zo Engels.” Ik vraag Françoise of ze het Nederlanders aan zou raden om Frans te leren. Ze antwoordt: “Iemand zei eens, “Frans, dat is een dode taal.’’ Dat is niet mijn mentaliteit, niet wat ik voor ogen heb. Het leren van een andere taal, dat is Europa. We hebben dezelfde afkomst. Een taal leren, dat is een opening naar iets anders. Ik vind dat mensen nieuwsgierig moeten zijn. Want wat is taal… dat is gewoon een verrijking.”
Geschreven door: Annemarie Prins, studente Rijksuniversiteit Groningen
Gepubliceerd: Februari 2015