Door François Grosjean
Dit artikel werd in het Nederlands vertaald met toestemming van Prof. Emeritus François Grosjean. Hij slaat een brug tussen wetenschappelijk onderzoek en het grote publiek in zijn blog voor Psychology Today. De oorspronkelijke tekst vindt u hier.
Kennen ze evenveel woorden?
Lexicale kennis bij tweetalige kinderen
Alhoewel het talloze voordelen heeft om tweetalig te zijn (lees meer in dit Engelstalige artikel), zijn ouders en opvoeders vaak bezorgd dat tweetalige kinderen niet even veel woorden kennen als hun eentalige leeftijdsgenootjes. Hoeveel tijd ook besteed wordt aan het beschrijven en verantwoorden van tweetaligheid (ten slotte is de helft van de wereldbevolking, als het niet meer is, tweetalig), de vraag blijft maar terug komen: “Maar kennen tweetalige kinderen even veel woorden?”
Dr. Barbara Zurer Pearson, een pionier in het onderzoek naar taalverwerving in de kindertijd, en haar collega Sylvia Fernández onderzochten deze vraag in de jaren 90. Ze bestudeerden de woordenschatontwikkeling van tweetalige Engels-Spaanse kinderen, tussen de 8 en 30 maanden oud. Ze vonden dat de mate en het tempo van ontwikkeling van de woordkennis van de tweetaligen, gelijk waren aan die van de eentalige kinderen. Bovendien verschilde het totale vocabulaire van de tweetalige kinderen (als beide talen werden beschouwd) niet van dat van de eentaligen, maar hun afzonderlijke vocabulaires per taal waren wat kleiner. Dus we weten al een poos dat tweetalige kinderen even veel woorden kennen als hun eentalige tegenhangers als beide talen betrokken worden, maar misschien niet als je maar één taal bekijkt.
Bijna twintig jaar later werd dit onderzoek bevestigd èn aangevuld door een studie van Diane Poulin-Dubois, Ellen Bialystok, Agnes Blaye, Alexandra Polonia and Jessica Yott. Zij vergeleken de lexicale ontwikkeling van twee jaar oude eentalig een meertalige kinderen. Eén van de gebruikte taken was dezelfde als bij Pearson en Fernández: het was gebaseerd op een vocabulaire-checklist die door ouders ingevuld wordt en die de actieve woordenschat van het kind meet. Ze concludeerden dat de totale grootte van het vocabulaire statistisch niet verschilde voor de eentaligen en tweetaligen. De vocabulaire-grootte in de eerste taal van de kinderen, was bij de tweetaligen wederom kleiner dan bij de eentaligen.
Diane Poulin-Dubois en haar collega’s verklaarden het fit dat tweetalige kinderen een kleine woordenschat hebben als je slechts naar één taal kijkt, als volgt: ze komen in aanraking met hun talen in verschillende omgevingen en daarom kunnen ze specifieke zaken tegenkomen in een context waar slechts één taal wordt gebruikt. Dit vermindert het totale aantaal woorden dat verworven wordt in iedere taal.
Deze verklaring is erg steekhoudend. In één van de eerste artikelen die ik schreef voor dit blog, benadrukte ik hoe belangrijk de functies van talen zijn in het leven van tweetaligen. Gewoonlijk verwerven en gebruiken ze hun talen voor verschillende doelen, in verschillende domeinen van hun leven, met verschillende mensen. Verschillende aspecten van het leven vereisen verschillende talen. Ik heb dit het complementariteits-principe genoemd (lees hier het Engelstalige artikel).
Dit principe is verantwoordelijk voor een heleboel interessante fenomenen in tweetaligheid. Zoals hoe vloeiend je uiteindelijk wordt in een taal (in ieder geval wat woordvinding betreft), automatisch taalgedrag zoals tellen en bidden (wat vaak maar in één taal gedaan wordt), de noodzaak om van taal te switchen als de “verkeerde” taal per ongeluk wordt gebruikt, de moeilijkheden die tweetaligen hebben om te vertalen, enzovoort.
Het lijkt erop dat het complementariteitsprincipe ook al actief is is bij hele jonge tweetalige kinderen. Het onderzoek hierboven wijst in die richting, maar ook het werk uitgevoerd door Ellen Bialystok – onderzoeker aan York University en specialist in tweetaligheid – met haar collega’s Gigi Luk, Kathleen Peets and Sujin Yang. Zij testten de passieve woordenschat Engels van zeer grote aantallen eentalige en tweetalige kinderen, tussen de 3 en 10 jaar, wiens schooltaal Engels was. Alweer merkten ze dat eentalige kinderen beter presteerden dan tweetalige als je ze in slechts één taal toetst. In een poging om deze bevinding the begrijpen, gingen ze de resultaten per domein bekijken: het schooldomein (met woorden a’s “schrijven”, “rechthoek”, “astronaut”) en het thuisdomein (met woorden als “squash” en “camper” bijvoorbeeld).
Hun resultaten bevestigden de aanwezigheid van het complementariteitsprincipe. Het verschil dat ze vonden bleef gehandhaafd in het thuisdomein. Dat is normaal omdat de tweetalige kinderen thuis hun andere taal gebruiken en dus niet ook nog Engelse thuiswoorden kenden. Echter, in het schooldomein, een domein waar Engels gebruikt wordt door beide groepen, lieten de eentalige en tweetalige kinderen gelijke resultaten zien. De auteurs concludeerden dat tweetalige kinderen niet in het nadeel zijn bij het academische gebruik van Engels.
Kortom, de woordenschat van tweetalige kinderen zal in de ene taal zijn voor sommige domeinen, in de andere taal voor andere domeinen, en in beide talen voor bepaalde gedeelde domeinen. Wat die gedeelde domeinen betreft, al in de jaren 90 ontdekten Barbara Zurer Pearson en haar collega’s dat iets meer dan 30% van de woorden van tweetaligen doublures waren of equivalenten (dus: een bepaald concept had een label in beide talen). Recenter rapporteerden Diane Poulin-Dubois en haar collega’s een heel vergelijkbaar percentage (37%).
Al deze resultaten zijn volstrekt logisch en getuigen van het feit dat verschillende facetten van het leven van tweetalige kinderen en volwassenen vaak verschillende talen vereisen. Als de psycholinguïstische aspecten (hoe taal in ons hoofd zit opgeslagen – red.) van tweetalig taalgebruik en –kennis worden onderzocht, worden steeds vaker ook de sociolinguïstische aspecten (hoe taal in het dagelijks leven gebruikt wordt – red.) meegenomen. En dat kunnen we alleen maar toejuichen.
Bronnen
Bialystok, Ellen, Luk, Gigi, Peets, Kathleen F. & Yang, Sujin (2010). Receptive vocabulary differences in monolingual and bilingual children.Bilingualism: Language and Cognition, 13(4), 525-531.
Pearson, Barbara Zurer & Fernández, Sylvia (1994). Patterns of interaction in the lexical growth in two languages of bilingual infants and toddlers. Language Learning, 44, 617–653.
Poulin-Dubois, Diane, Bialystok, Ellen, Blaye, Agnes, Polonia, Alexandra & Yott, Jessica (2012). Lexical access and vocabulary development in very young bilinguals. International Journal of Bilingualism.
DOI: 10.1177/1367006911431198
Reageer ook!
{fcomment id=142}