Hindoestaans (Sarnami Hindoestani): “Sommige verhalen zijn nu eenmaal leuker in het Surinaams”

Paramaribo, 1975: Suriname wordt onafhankelijk, veel inwoners vertrekken naar Nederland op zoek naar een nieuwe toekomst. Daaronder ook de tweejarige Irene met haar ouders. Amsterdam, 2014: We ontmoeten Irene  op het Drongo-talenfestival. Daar is ze goed op haar plaats, als boekenliefhebber en als meertalige. We praten over het Hindoestaans, maar het gesprek gaat natuurlijk ook over het de andere talen van Suriname, het Sranantongo en het Nederlands. Voor Surinamers is meertaligheid namelijk de norm, 90% van de Surinamers spreekt dagelijks meer dan een taal. Een gemiddelde Surinamer spreekt zelfs elke dag drie talen (Taalpeilenquête 2011).


Geschiedenis van een mengtaal
Hindoestaans of Sarnami Hindoestani  is een taal die door een belangrijk deel van de Surinaamse en Surinaams-Nederlandse bevolking wordt gesproken. Het is een mengtaal die ontstaan is uit Noord-Indiase talen en dialecten, vermengd met vooral Engels en Nederlands. Hoe komt een  Indiase taal nu in Suriname terecht? Daarvoor moeten we even de geschiedenis in. Toen in 1863 de slavernij eindelijk ook door Nederland werd afgeschaft, ontstond er een tekort aan arbeiders voor het zware werk op de plantages. Er werden daarom tussen 1873 en 1916 contractarbeiders, kantraki’s genoemd, uit India gehaald. Deze arbeiders  spraken verschillende talen, maar gebruikten ook een mengtaal om met elkaar te communiceren, het Hindustani. De officiële talen van India en Pakistan,  Hindi en Urdu, zijn daar familie van. Toen hun tienjarige contract afliep,  besloten veel kantraki’s in Suriname te blijven. Zo ontstond er een  nieuwe bevolkingsgroep, met een eigen taal, die zich vermengde met Nederlands en Engels tot het Sarnami Hindoestani.


Op handen gedragen in de Wieringerwaard
Terug naar Irene, een Hindoestaans-Surinaamse Nederlandse, die overigens moslim is. Hindoestaans zijn hoeft namelijk niets met je religie te maken te hebben. Welke herinneringen heeft ze aan de talen van haar jeugd? “Mijn ouders spraken ook in Suriname al veel Nederlands. Ze werkten voor de regering, dan hoorde dat gewoon. Maar mijn herinneringen beginnen in de Wieringerwaard. Daar waren we de enige Hindoestanen. We werden er op handen gedragen. We waren uniek! En omgekeerd stonden we ook open voor Nederlanders, iedereen was welkom en schoof gezellig aan. Dus er was veel Nederlands om ons heen, ook mijn ouders spraken vooral Nederlands met ons. Dat  moesten we zo goed mogelijk leren voor onze toekomst. Hindoestaans kwam vanzelf wel, dat sprak je met oma en tantes en vaak tussendoor.  En van andere Surinamers pikte je dan wel Sranantongo (de gezamenlijke taal in Suriname) op.”

“Ik heb zelf ook altijd Nederlands gesproken met mijn kinderen. Ik heb er eigenlijk nooit over nagedacht om het anders te doen. Waarschijnlijk omdat ik het zelf van huis uit zo gewend was. Hindoestaans dat leren ze vanzelf wel, dacht ik. En dat was ook zo. Ze verstaan het wel, maar spreken, dat doen ze niet veel. Ikzelf ook niet, trouwens.”


Sommige verhalen zijn leuker in het Surinaams
Irene werkt nu bij de gemeente Amsterdam. “Er werken veel Surinamers op mijn afdeling. Natuurlijk praten we Nederlands tijdens het werk, maar in de pauzes dan komt er weleens wat Sranantongo voorbij. Sommige verhalen zijn nu eenmaal leuker in het Surinaams. Ik weet niet waar dat precies aan ligt. Maar als je het dan uit moet leggen in het Nederlands, dan is het gewoon niet grappig meer. Veel Nederlanders op de afdeling verstaan het trouwens ook wel, hoor. Ze zijn er aan gewend. Maar als het te gek wordt dan zeg ik er wel wat van. Ik heb bijvoorbeeld ook veel Marokkaanse vriendinnen en als we dan allemaal onderling in onze eigen taal gaan praten dan sluiten we elkaar uit. Dus even kan het best, maar we zeggen gerust tegen elkaar: Hee, kan het ook in het Nederlands!”


Dol op boeken
Het is niet toevallig dat we Irene in de bibliotheek treffen. “Ik ben dol op boeken. Wat dat betreft ben ik een echte Nederlander”, zegt ze. “Mijn collega’s en vrienden kijken me weleens vreemd aan. Ga je naar de bibliotheek? Wat moet je daar nou? Maar ik vind het gewoon leuk. Ik ben ook voorleesmoeder op school. Daar ben ik mee begonnen toen mijn oudste kinderen klein waren. Ik deed het zo graag dat ik er gewoon mee door ben gegaan. Ik vind het geweldig om te zien hoe die kinderen zelf het lezen ontdekken. Misschien klopt het helemaal niet, maar ik heb altijd het gevoel dat kinderen die thuis ook Nederlands spreken, daar sneller in zijn. Voorlezen en lezen in het Hindoestaans? Nee, dat doe ik niet. Hindoestaans is vooral een spreektaal, ik ken helemaal geen Hindoestaanse boeken. Er zijn wel veel films en muziek. Maar nu ga ik weer verder… Ssst! Hum boek parhie la (Ik lees een boek).”

 

 Geschreven door: Saskia Visser, Wetenschapswinkel Taal, Cultuur en Communicatie, Rijksuniversiteit Groningen

 

Gepubliceerd: februari 2016