Blog maart 2014

Abderrahman el Aissati is  universitair docent aan Tilburg University. Daarnaast is hij Berberdeskundige en directeur van Amazigh Broadcasting Services.

 

“A little bit goes a long way”: taal is niet alleen voor communicatie

 

De bijeenkomst

Tijdens een internationale bijeenkomst in Amsterdam – over oorlogsmisdaden tegen burgers in Noord-Marokko in de jaren 20 – , waren er meer dan 100 aanwezigen (naar mijn schatting). Ik werd gevraagd als presentator op te treden. Mijn taak was om de sprekers aan het publiek voor te stellen, en de vragen van het publiek aan de inleiders te vertalen. De inleiders spraken in Duits, Frans en Engels. De Frans-sprekers waren van Marokkaanse afkomst: zij spraken Tarifit Berber als moedertaal.  De Duits sprekende inleider was Duitser en de Engelssprekende was Engelsman.

 

Het publiek: vooral sprekers van Tarifit,  plus Marokkaanse Nederlanders van de tweede en derde generatie, die redelijk het Tarifit kunnen verstaan maar met moeite daarin kunnen communiceren. Een groot deel van hen spreekt Engels en natuurlijk het Nederlands. Een aantal aanwezigen spreekt Arabisch als moedertaal en heeft nooit Tarifit geleerd.

De avond was zeer succesvol. Ondanks tientallen taalfouten en een buitenlands accent kon ik redelijk mijn taak vervullen. Bij het vertalen naar het Tarifit moest ik toch een aantal technische woorden uit het Arabisch ‘lenen’; mijn Nederlands was besmet met een aantal Engelse woorden…

Waarom werd niet alles gewoon in het Tarifit vertaald, zou je je afvragen. Het antwoord is simpel: deze taal wordt niet onderwezen (behalve zeer kleinschalig in Marokko sinds 2003), wordt niet als eis gesteld om een baan te krijgen en wordt als minderwaardig gezien, zelfs door een groot aantal van haar sprekers. Kortom, de waarde van deze taal blijft laag. Maar taal wordt niet alleen door een economische maatstaf gemeten, de symbolische waarde van taal is heel belangrijk bij vele mensen die zich met deze taal identificeren. Het feit dat men een taal niet goed beheerst is vaak geen belemmering om die taal te koesteren en hem te gebruiken als expressie van hun identiteit, zoals zal blijken uit de cases die ik nu ga bespreken.

Thuis

Bij mij thuis worden ook meerdere talen gebruikt, maar vooral het Engels (de moedertaal van mijn vrouw) en het Nederlands. Mijn moedertaal -Tarifit- gebruik ik vaak aan de telefoon, op internet en in mijn sociale contacten. Mijn kinderen kunnen een paar woorden zeggen in Tarifit, weten wat het is en waar het wordt gesproken, en vooral ook dat het de taal van hun vader, van hun oma en van een deel van hun familie is. Natuurlijk vind ik het jammer dat mijn kinderen geen vlot Tarifit spreken. Mijn eerste kind, nu 17 jaar oud, heb ik geprobeerd basis-Tarift te leren, door middel van vertalingen van kinderboeken naar het Tarifit, liedjes en sprookjes. Aangezien ik geen familieleden in de buurt had, geen televisiekanaal met kinderprogramma’s in Tarifit kon ontvangen (bestaat ook niet) en vooral doordat ik niet vaak genoeg met mijn kind kon praten, is het project gedeeltelijk mislukt. Gedeeltelijk, omdat ik me bewust was van het feit dat je een taal ook later in je leven kan leren – maar nooit als moedertaal, want na je puberteit is het gedaan met je uitspraak. Je bent een native spreker van de taal die je voor je puberteit heb geleerd, en blijft een vreemde-taalspreker van de taal of talen die je later leert. Als je twee talen tegelijk hebt geleerd dan zijn ze allebei je moedertalen.

Sociale meetlatten

Gelukkig had ik gelijk: ook met ‘kleine hoeveelheden’ taal kan je veel bereiken: meerdere keren kwam ik mensen tegen die zó blij zijn als je een paar woorden uit hun taal spreekt! Ik kwam eens Nederlandse vrouwen tegen, die Tarifit hebben geleerd en die zich een plek in de Riffijnse gemeenschap (sprekers van Tarifit) hebben verworven. Minstens op symbolisch niveau, want ze worden als heldinnen beschouwd.

Ik had een bijzondere studente ooit op de Universiteit van Nijmegen: Elizabeth. Zij was rond de 50 toen ze mijn taallessen Berbers op de universiteit volgde. Ze heeft het zo goed gedaan. Ze was in staat een gesprek te voeren in het Tarifit en kon dus makkelijk toegang krijgen binnen de Marokkaanse gemeenschap. Door het volgen van 12 colleges, het maken van oefeningen en het luisteren naar de bandjes heeft ze een groot taalkapitaal opgebouwd, en kon daar veel mee doen. Niemand zal het haar ooit kwalijk nemen dat haar accent buitenlands is.

Het tegenovergestelde gebeurt echter als je ‘slecht’ Nederlands spreekt. Want het Nederlands geniet prestige in Nederland, en met name laag-opgeleide, allochtone sprekers ervan zijn de pineut. Een lage vaardigheid in het Nederlands zorgt ervoor dat veel mensen op de spreker neerkijken: je gedeeltelijke kennis wordt niet gewaardeerd. Hoe zou je bijvoorbeeld serieus genomen kunnen worden als je niet eens weet waar je een voorzetsel plaatst in een zin zoals: ‘ik kan daar niet in opgaan’? Of is het: ‘ik kan daarop niet ingaan’? Ik ga het googelen…
De houding die wij ten opzichte van taalvaardigheid hebben , wordt dus grotendeels door sociale meetlatten bepaald. Heb je een prestigieuze positie, ben je hard nodig/nuttig, heb je een groot sociale aanzien? Alleen dan zijn jouw gebrekkige woorden charmant, en wordt jouw initiatief om de taal te leren gewaardeerd.

Madame Nicolai en Jan in Marokko

Op de middelbare school in Marokko hadden we tientallen buitenlandse leraren  die kwamen vanuit Oost-Europa (Roemenie en Bulgarije); wij -leerlingen- hebben hen vaak geholpen om hun zinnen af te maken. Nooit hebben we getwijfeld aan hun kwaliteiten als leraren, al hebben we hen vaak aan een woordje Frans geholpen. Een ander voorbeeld: in 1989/90 kwam ik een Nederlander tegen die langer dan 20 jaar in Marokko heeft gewoond. Hij sprak uitsluitend Frans als omgangstaal  (en Nederlands met zijn Nederlandstalige kennissen). Dit laatste geval is niet zo bijzonder. Niemand vraagt van de meer dan 20.000 Franse bewoners van Marrakech om het Arabisch te leren. Degenen die dat toch doen krijgen meteen een bonus van acceptatie in de gemeenschap, ongeacht hoe beperkt hun woordenschat is, en hoe slecht hun uitspraak.

Tussen Nederland, Italië en Brazilië

Een paar jaar geleden sprak ik een Nederlandse vrouw en haar Italiaanse man over een kwestie van taal en cultuur. Dat gesprek schijnt effect te hebben gehad op de kwaliteit van hun leven. Het echtpaar heeft een zoon, geboren in Brazilië, die rond de 7 jaar was toen ze naar Nederland verhuisden. De familie sprak Engels in Brazilië, ook met hun zoon. De zoon had zeker wat Braziliaans-Portugees geleerd, maar was meer met het Engels bezig, gezien het belang van deze taal in de internationale gemeenschap waarvan zijn ouders deel maakten. Na hun verhuizing naar Nederland, ging het kind meer Nederlands spreken, en was natuurlijk blij om te zien dat zijn moeder als Nederlandse overal kon functioneren. De vader had het gevoel dat zijn kind een beetje verder van hem verwijderd raakte. Het kind ging meer Nederlands gebruiken en de vader meer Engels. De vader moest worstelen met het Nederlands, maar ongeacht hoe hard hij probeerde om de taal onder de knie te krijgen.. het zou hem nooit lukken om zich als een native spreker voor te doen. Dat hoeft ook helemaal niet. Maar de omgeving, vaak mensen zonder kennis over wat taal is, kunnen het leven van een meertalig mens moeilijk maken.

Symbolische functie

Dit hoeft niet zo te zijn: tientallen Marokkaanse Nederlanders laten zien waar ze vandaan komen (of waar hun ouders vandaan komen) door het gebruik van een paar woordjes uit het Tarifit of Marokkaans-Arabisch en/of door hun accent. Zij spreken elkaar niet aan op gebrek aan vaardigheid in hun ‘moedertaal’, maar gebruiken er kleine hoeveelheden van om hun identiteit uit te drukken. Deze ‘lage’ taalvaardigheid draagt dan toch een belangrijke symbolische functie. Het wordt tijd voor meer campagnes over bewustwording van taal en diversiteit. En over de ‘bits and pieces’ van een taal en wat je daarmee kunt doen.