Blog februari 2015

Dialect + Nederlands: Do’s (en dont’s?) 

Stefanie Ramachers is als docent Duitse taalkunde verbonden aan de opleiding Duitse Taal en Cultuur aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Tevens doet zij promotieonderzoek naar de ontwikkeling van het Limburgse tooncontrast bij Limburgse baby’s en peuters. Voor dit onderzoek ontving Stefanie een beurs van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Voor meer informatie zie http://stmrramachers.ruhosting.nl./.

Niet-Limburgers hoor je regelmatig zeggen dat Limburgers ‘zingen’. Dat komt doordat het in veel Limburgse dialecten belangrijk is met wat voor een melodie je een woord uitspreekt; de betekenis van een woord kan hierdoor namelijk veranderen. Net zoals we in het Nederlands het woord voor ‘pet’ met een ‘p’ moeten uitspreken (en niet met een ‘b’, want dan krijgt het een andere betekenis!) zo moeten we in Limburg het woord voor ‘graf’ (graaf) met een dalend-stijgend melodieverloop uitspreken; graaf met een dalend melodieverloop betekent namelijk ‘graaf’. Een veel voorkomende observatie is dat Limburgers deze melodieën ook gebruiken als ze Nederlands spreken. Et voilà: een deel van het Limburgse accent is verklaard.

In mijn promotieonderzoek aan de Radboud Universiteit bekijk ik hoe dit gebruik van melodie zich bij Limburgse kindjes ontwikkelt. Ik vergelijk ze met Nederlandse leeftijdsgenootjes, die waarschijnlijk een andere gevoeligheid voor melodiegebruik zullen ontwikkelen. Dit verschil in ontwikkeling is geenszins beter of slechter, maar volkomen normaal, omdat melodie in beide talen nou eenmaal verschillende functies heeft.

In dit stuk staat echter niet de inhoud van mijn onderzoek centraal, maar de ervaringen die ik opdoe met ouders tijdens het afnemen van mijn onderzoek in Limburg.

Dialecten hebben voor sommige niet-dialect sprekers een wat negatieve bijsmaak. Een anekdote uit het wild om dit te illustreren: na afname van mijn onderzoek legde ik een Nederlandse ouder uit waar het onderzoek over ging. De ouder gaf vervolgens aan mensen met een Limburgs accent minder serieus te nemen. Waarop ik me natuurlijk afvroeg of de ouder mij wel serieus nam…

Limburgs praten is echter geen fenomeen van de lagere sociale milieus: het Limburgs is springlevend en wordt ook door de maatschappelijke middenklasse en de elite gesproken, zowel in informele als in formele situaties. Volgens Driessen spreekt 75% van de inwoners van Limburg een Limburgs dialect.

De belangrijke status van het Limburgs blijkt ook uit het feit dat nog steeds heel veel ouders ervoor kiezen om hun kind met een dialect op te voeden, gemiddeld zo’n 80%, zo blijkt uit onderzoek van Van de Velde en collega’s. Onlangs vertelden twee Limburgse ouders mij dat ze hun zoontje heel bewust Limburgs willen opvoeden, en dat ze het vreselijk vinden dat ze zich erop betrappen dat ze soms toch Nederlands gebruiken, “bijvoorbeeld als we voorwerpen benoemen of als we voorlezen.”

Toch bespeur ik ook twijfel bij Limburgse ouders.  Ze lijken zich zorgen te maken over de invloed van het dialect op de ontwikkeling van het standaard Nederlands. Eén verbazingwekkend voorbeeld is een gezin waarin ineens werd besloten om tegen de jongste telg Nederlands te praten, terwijl de andere kinderen allemaal in het Limburgs waren opgevoed. De ouders dachten dat het beter zou zijn voor de taalontwikkeling van het kind. Wat ik me dan afvraag is waar zo’n overtuiging ineens vandaan komt. Een andere misconceptie die ik wel eens meen te bespeuren is de volgende: ouders die zelf Limburgs kennen realiseren zich niet dat ze, áls ze ervoor kiezen om Nederlands tegen hun kind te spreken, ze dat vaak mét Limburgs accent doen en het kind dat accent dus sowieso overneemt. Waarom dan niet gewoon Limburgs praten tegen je kind?!

Alle Limburgse kindjes (uitzonderingen daargelaten) leren op een bepaald moment ook Nederlands. Deze kinderen zijn dus in zekere zin tweetalig. Dat het leren van een standaardtaal en een dialect echter niet precies hetzelfde is als tweetalig zijn met bijvoorbeeld Nederlands en Marokkaans is inmiddels aangetoond door Leonie Cornips: in een woordenschatonderzoek in Weert (Limburg) werden eentalige Nederlandse kinderen, tweetalige kinderen (kinderen die Nederlands en bijvoorbeeld Marokkaans leren) en ‘bidialectale’ kinderen (kinderen die Limburgs en Nederlands leren), allemaal tussen de vier en zes jaar oud, met elkaar vergeleken. Woordenschatontwikkeling werd hier als maat voor taalontwikkeling in het algemeen genomen. De bidialectale kinderen scoorden beduidend beter dan de tweetalige kinderen en vergelijkbaar met de eentalige kinderen. Geen wolkje aan de lucht dus wat betreft woordenschatontwikkeling.

Studies van Cornips en Hulk laten zien dat bidialectale kinderen in Limburg zelfs een voorsprong hebben op hun eentalige Nederlandse leeftijdsgenootjes als het gaat om het leren van grammaticaal geslacht in het Nederlands. Ook professor Antonella Sorace, brein achter ‘Bilingualism Matters’, benadrukte in haar lezing tijdens het Drongo festival in 2014 dat kennis van een regionale taal kinderen juist helpt bij het leren van de schooltaal.

Uiteraard is er meer onderzoek nodig, maar het bovenstaande suggereert in elk geval dat opvoeden in een dialect zoals het Limburgs geen negatieve gevolgen voor de verdere taalontwikkeling heeft.

Of bidialectale kinderen dezelfde cognitieve voordelen (bijvoorbeeld het snel kunnen switchen tussen twee verschillende taakjes) hebben als tweetalige kinderen wordt op het ogenblik onderzocht binnen het CoDEmBi (cognitive development in emerging bilingualism) project, een samenwerkingsverband tussen o.a. de universiteiten Utrecht en Maastricht.

Los van de invloed die het Limburgs op de (taal)ontwikkeling zou kunnen hebben is het dialect voor veel inwoners van Limburg een positieve expressie van hun identiteit. Bovendien is het uiten van gevoelens makkelijker in de moedertaal. Dat geldt dus ook als het Limburgs je moedertaal is. Ik en vele anderen geven dan ook de raad: spreek vooral een taal tegen je kind waarbij je jezelf op je gemak voelt. Ook het gebruik van de taal in de directe leefomgeving van het kind is belangrijk. Als het dialect communicatie met familieleden vergemakkelijkt, als veel kennissen en vrienden het spreken, waarom zou je het je kind dan niet meegeven? Als het kind zelf het nut van de taal inziet is al aan een belangrijke voorwaarde voor het leren van die taal voldaan. Het belang van het Nederlands ontdekken kinderen vanzelf zodra ze naar school gaan of in contact komen met leeftijdsgenootjes die Nederlands spreken. Mijn collega Sharon Unsworth schreef in haar blog van december 2014 dat ze haar kindjes thuis in het Engels opvoedt. Nadat haar oudste kind vier weken (!) naar school was geweest begon het ook thuis Nederlands te praten. Zo zal het ook met een Limburgs kind gaan. Heeft het dan geen zin om nog dialect tegen je kind te spreken? Natuurlijk wel. Kinderen zuigen talen als sponzen op. Zolang de omgevingscondities goed zijn – voldoende ‘belangrijke’ mensen (familieleden, leeftijdsgenootjes) spreken de taal en er heerst een positieve attitude ten opzichte van die taal – zal het kind als vanzelf de talen uit zijn omgeving leren. Dus: spreek gewoon lekker dialect!

Overigens, mijn ouders hebben thuis consequent dialect met mij gesproken, en met mij is het ook goed gekomen.

 

Bronnen

Cornips, L. (2014). Socio-syntax and variation in acquisition: problematizing monolingual and bidialectal acquisition. Linguistic Variation, 14(1), 1-25.

Cornips, L., & Hulk, A. (2006). Factors of success and failure in the acquisition of grammatical gender in Dutch. Second language research, 28, 267-296.

Driessen, G. (2006). Ontwikkelingen in het gebruik van streektalen en dialecten in de periode 1995-2003. Toegepaste taalwetenschap in artikelen, 75, 103-113.

Velde, H. van de, Wijngaard, T. van de, Schrier, M., Swanenberg, J., & Tier, M. de (2007). Limburgs kalle, wie sjteit ’t d’rmit? In: Heijenrath, L. (ed.): Veldeke Jaarboek 2007, 56-72.