Hân – hand, strân – strand: over de verwerving van Friese woorden die op het Nederlands lijken
De blog van deze maand komt van Evelyn Bosma. Evelyn heeft Taalwetenschap en Latijns-Amerikastudies/Spaans gestudeerd in Leiden en werkt sinds mei 2013 als promovenda aan de Fryske Akademy. Daar doet ze onderzoek naar de taal- en cognitieve ontwikkeling van Fries-Nederlandse tweetalige kinderen.
Toen ik vijf was, besloten mijn ouders naar een dorp in Friesland te verhuizen. Ik herinner me nog de eerste dag op school. De juf was aan het voorlezen in het Fries en vertaalde de tekst voor mijn zus en mij naar het Nederlands. Daar hield ze al vrij snel mee op. We moesten maar gewoon Fries leren en hoe meer we die taal zouden horen, hoe makkelijker dat zou gaan. Bovendien zijn het Fries en het Nederlands zo nauw verwant dat we een groot deel van de Friese woorden gewoon konden raden. Dit blijkt ook uit onderzoek. Kinderen die een tweede taal leren, begrijpen woorden die overlap vertonen met hun eerste taal beter dan woorden die geen overlap vertonen. Heel logisch natuurlijk!
Woorden die overlappen, zoals poes – poes en hân – hand, worden ook wel cognaten genoemd. Wat we tot nu toe nog niet wisten, is of de herkenning van deze cognaten afhangt van de mate van overlap tussen de twee talen, dus of kinderen identieke cognaten zoals poesmakkelijker herkennen dan niet-identieke cognaten zoals hân. En doet het er bij die niet-identieke cognaten nog toe of de overlap regelmatig is en in meer woordparen voorkomt? Naast hân en hand heb je namelijk ook nog strân en strand, lân en land, bân en band. Er is dus een regel dat woorden die in het Fries op –ân eindigen in het Nederlands op –and eindigen. Daarnaast zijn er ook cognaten die niet zo’n regel hebben, zoals amer en emmer.
In ons net gepubliceerde artikel laten we zien dat de herkenning van woorden inderdaad afhangt van de mate van overlap tussen het Fries en het Nederlands. Hoe meer het Friese woord op het Nederlands lijkt, hoe beter de kinderen die thuis weinig Fries horen het woord herkennen. Daarnaast zien we dat deze kinderen als ze ouder worden het meest vooruitgaan op cognaten met een regel, zoals hân en hand. Hieruit concluderen we dat deze kinderen door de tijd heen beter worden in het herkennen van de regelmatigheden in de overlap tussen het Fries en het Nederlands. Kinderen die thuis wel veel Fries horen doen het ongeveer even goed op alle soorten woorden. Om het Fries te kunnen begrijpen hoeven zij immers niet terug te vallen op hun kennis van het Nederlands.
Het volledige artikel is op onderstaand adres te vinden. Bosma, E., Blom, E., Hoekstra, E., & Versloot, A (2016). A longitudinal study on the gradual cognate facilitation effect in bilingual children’s Frisian receptive vocabulary. International Journal of Bilingual Education and Bilingualism.