“Iedereen heeft zijn eigen manier van spreken”
Amsterdam, 27 september 2014: Aan het standje van meertalig.nl op het Drongo-festival hangen vlaggetjes. Ze verwijzen naar de taalportretten die voor Taal van de maand in de maak zijn. Een jongetje blijft staan kijken. Hij wijst de Russische vlag aan, “ik spreek ook een beetje Russisch”. Hij zoekt verder, “Nederlands hangt er helemaal niet tussen,” zegt hij, “en Tsjechisch ook niet.” “Spreek je al die talen?” vraag ik. Het jongetje knikt trots. Dan komt zijn vader erbij staan en legt uit dat hij uit Tsjechië komt. “Dus Tsjechisch is ook uw moedertaal?” vraag ik nog voor de zekerheid, ik kan namelijk helemaal geen accent ontdekken. “Ja, je kunt het nog wel horen hoor,” zegt de man die Marek blijkt te heten, “mijn r is veel te perfect.” Hij begint met zijn zoontje de r te roepen. Inderdaad, een perfecte rollende r.
In de Praagse lente van 1968, toen de USSR Tsjechië binnenviel, vluchtte Marek met zijn familie weg uit het land. Eerst kwamen ze terecht in Duitsland, maar al gauw gingen ze in Nederland wonen. Marek was toen zeven.
Het leren van de taal ging best goed, maar op school werd hij uitgelachen om zijn uitspraak. “Drie, vier, maanden heb ik het volgehouden op mijn eerste school. De kinderen hadden nog nooit een buitenlander gezien en lachten zich suf om de aparte klanken. Mijn leraar zei later dat ik de eerste allochtoon was in zijn klas.” Op zijn tweede school ging het beter, maar Marek bleef het vervelend vinden dat hij niet zoals zijn klasgenoten vloeiend Nederlands sprak. “Ik wilde niet dat ze hoorden dat ik uit het buitenland kwam.” Inmiddels is er bijna niks aan zijn uitspraak te horen, op de eerdergenoemde r na dan. Dat hij überhaupt nog Tsjechisch spreekt, komt door zijn vader. “Toen we in Nederland gingen wonen, sprak mijn moeder Nederlands thuis. Mijn vader weigerde dat.”
Hij is blij dat hij zijn moedertaal nog spreekt. “Het Nederlands is wel mooi, maar heel beperkt. Niemand verder op de wereld spreekt het. Het is ook geen muzikale taal.” “Het Tsjechisch wel?” vraag ik. “Nee, ook niet zo, maar wel meer dan het Nederlands.” Marek vindt het Tsjechisch mooi omdat het veel specifieker kan zijn. “In die taal kun je bijvoorbeeld voornamen personaliseren. Je kunt iemand op veel meer manieren aanspreken.” Zo heet een Tsjechische Karel voor zijn goede vrienden waarschijnlijk Kája, maar zijn moeder noemt hem misschien Karlíček. Voor sommige namen lijken de meer vriendschappelijke vormen niet eens op de officiële naam, zo wordt Jan bijvoorbeeld Honza of Honzík en Josef wordt Pepa of Pepík. Beide vriendschappelijke vormen zijn verkleinwoorden, dus vergelijkbaar met Kareltje of Jantje, maar het gebruik is wel anders dan in het Nederlands. De mogelijkheden zijn in het Tsjechisch ook uitgebreider, “je kunt een woord wel op drie verschillende manieren verkleinen.”
In het Nederlands vindt hij de spreekwoorden erg mooi, “in het Tsjechisch heb je dat eigenlijk niet op zo’n manier.” Zijn lievelingswoord is bolleboos, “dat is door de Van Dale als mooiste woord van de afgelopen anderhalve eeuw gekozen.”
Meertaligheid is duidelijk belangrijk voor Marek. Dat is ook de reden dat zijn zoontje niet alleen Nederlands leert, maar ook Tsjechisch en een beetje Engels en Russisch. Hij vindt dat kinderen naast hun moedertaal sowieso Engels moeten leren, en dan nog een ‘speciale taal’. “Het is goed om meerdere talen te spreken. Elke taal is bijzonder, iedereen heeft zijn eigen manier van spreken.”
Geschreven door: Lotte Wijbrands, studente Rijksuniversiteit Groningen
Gepubliceerd: Maart 2015