Sommige kinderen leren sneller taal dan andere. Je kunt gewoon talent hebben voor taal (de zogenaamde “talenknobbel”). Ook leren meisjes gemiddeld sneller taal dan jongens – het is echt waar. En het oudste kind van een gezin leert wat sneller praten dan jongere kinderen. De verschillen tussen kinderen zijn best groot, en dat geeft niks. Maar voor sommige kinderen is taal leren echt moeilijk, door een aangeboren probleem, een stoornis. 5 tot 10% van alle kinderen heeft zo’n aangeboren stoornis.
Er bestaan twee soorten aangeboren stoornissen, die taal leren moeilijk maken:
- Specifieke taalstoornissen. Sommige kinderen hebben alleen moeite met het leren van taal, andere dingen gaan wel goed. Dat komt bijvoorbeeld omdat ze klanken niet goed kunnen onthouden, of een klein werkgeheugen hebben.
- Niet-specifieke taalstoornissen. Soms komt het probleem met taal leren door iets anders. Bijvoorbeeld omdat het kind een laag IQ heeft, of ernstig autisme. Of omdat het kind een poos niet goed heeft kunnen horen. Er kan ook een probleem zijn met de spraakorganen (strottenhoofd, mond en keel) waardoor een kind niet goed kan praten. De neusamandel kan bijvoorbeeld te groot zijn.
Maar ook kinderen met een taalstoornis hebben vaak meer dan één taal nodig, om met mensen te kunnen praten. Zij moet ook kunnen communiceren op school en met hun familie. Vrijwel alle kinderen met een taalstoornis kunnen ook echt meer dan één taal leren. Maar het gaat natuurlijk wel langzamer, er is veel tijd en aandacht voor nodig. Dat is niet altijd makkelijk voor ouders. Want als hun kind niet of nauwelijks terug praat, gaan ouders vaak per ongeluk zelf ook minder praten. Terwijl hun kind juist méér taal moet horen dan andere kinderen. Lees er meer over in het boek van Mirjam Blumenthal.
Dit is heel belangrijk om te weten:
Een kind krijgt nooit een taalstoornis omdat het meertalig is.
Een kind krijgt ook nooit een taalachterstand omdat het meertalig is. Lees hier alles over taalachterstand.