Er zijn twee soorten taal die kinderen moeten leren:
- Thuistaal, dit heet ook wel Dagelijkse Algemene Taalvaardigheid (DAT)
- Schooltaal, dit heet ook wel Cognitieve Academische Taalvaardigheid (CAT)
Thuistaal is de taal die je elke dag gebruikt om te kletsen met familie en vrienden. Kenmerken van thuistaal zijn:
- Je hebt er niet zo’n grote woordenschat voor nodig.
- De woorden zijn concreet: dat betekent dat ze meestal verwijzen naar dingen die je kunt aanwijzen op vastpakken. “Kijk, daar loopt een’ kat’.”
- De woorden zijn algemeen: het woord ‘boom’ of ‘eten’ bijvoorbeeld, kun je voor heel veel dingen gebruiken. Want er bestaan heel veel soorten bomen en heel veel soorten eten.
- De zinnen zijn kort.
- Je praat vooral over het hier en nu: “Geef het zout even alsjeblieft.”
- Je hebt de context nodig om de taal te snappen. De zin: “Kijk die daar,” kun je alleen snappen als jij hetzelfde kunt zien als de persoon die spreekt.
Schooltaal heb je nodig, om de leerkracht op school te kunnen begrijpen. En ook om schoolboeken te snappen, of om mee te kunnen praten bij vakken als rekenen en wereldoriëntatie. Kenmerken van schooltaal zijn:
- Je hebt er een grote, uitgebreide woordenschat voor nodig.
- De woorden zijn abstract: ze verwijzen naar dingen die je niet kunt aanwijzen of afpakken. In de rekenles leer je bijvoorbeeld wat procenten zijn, maar je kunt niet zeggen: “Kijk, daar loopt een ‘percentage’.”
- De woorden zijn specifiek: het woord ‘eikenboom’bijvoorbeeld (dat je leert in de biologieles) kun je maar voor één soort boom gebruiken.
- Veel woorden hebben te maken met cognitieve vaardigheden, zoals bijvoorbeeld vergelijken: “Welk blok is kleiner?” Of zoals classificeren (in groepen onderverdelen): “Leg alle groene blokken eens bij elkaar.”
- De zinnen zijn lang.
- Je praat ook over toen en daar: “De oude Egyptenaren gebruikten al zout om hun eten te conserveren.”
- Er wordt vaak uitgelegd waarom iets zo is.
Het begrijpen van schooltaal is heel belangrijk voor schoolsucces. Want als een kind niet begrijpt waar de lessen en schoolboeken over gaan, gaat het steeds verder achter lopen. Het is zeker niet zo dat je schooltaal alleen maar op school kunt leren. Schooltaal kun je juist ook thuis oefenen! (Daarom zijn de termen ‘DAT’ en ‘CAT’ ook minder verwarrend dan ‘thuistaal’ en ‘schooltaal’). U kunt uw kind enorm helpen door ook thuis schooltaal te oefenen. Dat hoeft niet door thuis les te gaan geven. Hoe dan wel, leest u in een rijk taalaanbod.
Het is niet belangrijk in welke taal u schooltaal gebruikt: in uw moedertaal of in het Nederlands. Bijvoorbeeld: u leert uw kind thuis wat ‘smal’ en ‘breed’ betekent, en dat doet u in het Somalisch. Of in het Frans of in het Turks. Dan kent uw kind de concepten smal en breed al: het weet dat niet alle dingen even breed zijn. Daarna kan het de Nederlandse woordjes voor smal en breed heel makkelijk leren op school. Voor een kind dat nog nooit heeft gehoord van de concepten smal en breed, is het leren van die Nederlandse woordjes véél moeilijker.